Zijn eigen enthousiaste verhalen over briljante geesten zouden meisjes wel eens kunnen afschrikken de exacte wetenschappen in te gaan, vreest Robbert Dijkgraaf. Lees hieronder zijn scherpe column die afgelopen vrijdag in het NRC verscheen.
Waarom werken er zo weinig vrouwen in de exacte vakken? Deze oude vraag werd scherp gesteld door een incident bij internetgigant Google deze zomer. De jonge software-ingenieur James Damore schreef een memo waarin hij met wetenschappelijke argumenten probeerde aan te tonen dat de poging van zijn bedrijf om meer vrouwelijke technici te werven tegen een berg van „biologische feiten” opklom. De evolutie zou vrouwen minder geschikt maken voor de computerindustrie, want ze waren meer in mensen dan in dingen geïnteresseerd, meer sociaal en artistiek, en slechter bestand tegen stress.
Het debat ging meteen viraal, waarbij zeker niet altijd recht werd gedaan aan de slagen om de arm van Damore – hij was persoonlijk een voorstander van meer diversiteit en zijn conclusies waren slechts uitspraken over gemiddelden, niet individuen. Googles hoogste baas reageerde door hem stante pede te ontslaan.
De analyse van Damore is een voorbeeld van cherry picking. Zo is er een enorm verschil tussen interesse en vaardigheid. Onderzoek op onderzoek laat zien dat vrouwen gemiddeld minstens zo goed kunnen rekenen en coderen als mannen. In 70 procent van de landen zijn meisjes op school beter dan jongens, zowel in alfa- als bètavakken. Het is een feit dat in het algemeen vrouwen meer interesse hebben in mensen dan in dingen, maar het is niet duidelijk of dit tegen of juist vóór bèta en techniek pleit. In de moderne werkomgeving, en zeker in onderzoek, wordt teamwork steeds belangrijker en vele kwantitatieve methoden richten zich op de complexiteit van menselijke interacties. Het heet niets voor niets sociale media.
Nu heeft de computerindustrie wel wat uit te leggen. In de meeste exacte vakken is de afgelopen jaren vooruitgang geboekt in de genderbalans. Zowel in de VS als in Nederland ligt de universitaire instroom van vrouwen in bèta en techniek rond de 40 procent, in 1970 was het nog zo’n 10 procent. Maar in de informatica is het halverwege bergafwaarts gegaan. In Amerika is, na een voorlopig hoogtepunt begin jaren tachtig van 35 procent vrouwen, het aantal afstudeerders nu tot onder de 20 procent gedaald. De computerwereld, met name in Silicon Valley, heeft de reputatie bijzonder vrouwonvriendelijk te zijn. Ook in Nederland is slechts 10 procent van de IT’ers vrouw.
Het feit dat genderverschillen enorm variëren tussen culturen, regio’s en tijdperken, maakt biologische verklaringen twijfelachtig. Het zelfbeeld blijkt belangrijk, van de persoon én van het vakgebied. De aan Princeton verbonden filosoof Sarah-Jane Leslie onderzocht wat binnen een discipline nodig wordt geacht voor succes. Ze onderscheidde daarbij talent versus hard werken. Leslie vond een correlatie tussen het idee dat vooral aangeboren genialiteit nodig is en het gebrek aan vrouwelijke collega’s. Vooral de exacte disciplines scoren hoog op de genieschaal, maar ook vakken als klassieke talen en economie leggen relatief meer accent op talent. Aan de andere kant van het spectrum vinden we vakken als onderwijskunde, psychologie en biologie, die juist de vruchten van hard werken benadrukken. Opvallend is dat de meest ‘geniale’ studie, ver boven nummer twee wiskunde, Leslie’s eigen vakgebied is: filosofie. In de jaren tachtig werd onder Princeton-filosofen zelfs gesproken over the beam – de lichtstraal of koplamp. De gelukkigen (meestal mannen) die deze denkbeeldige lamp op hun hoofd droegen, verlichtten alles waar ze hun blik op richtten.
Je kunt zeker vraagtekens plaatsen bij dit onderzoek. Correlaties zijn nog geen causale relaties. Maar het laat op z’n minst zien dat vakgebieden zich bewust moeten zijn van het zelfbeeld dat zij projecteren. Mijn eigen enthousiaste verhalen over briljante geesten en hun wetenschappelijke doorbraken zouden meisjes en vrouwen kunnen afschrikken, zelfs als het over Marie Curie gaat.
Verder onderzoek, van Leslie en anderen, leert dat deze beeldvorming heel vroeg in de ontwikkeling van kinderen wordt vastgelegd. De scherpste karikaturen lijken gevormd te worden tussen het vijfde en zevende levensjaar, grotendeels buiten het bereik van voorlichtingscampagnes. Op het moment dat meisjes hun eerste rekensommetjes maken, staan ze al 1-0 achter. In groep vier denkt 75 procent van hen dat meisjes geen wiskunde doen. De buitenschoolse omgeving van media, reclame, ouders en leeftijdgenootjes heeft de stereotypen al vastgelegd.
Mogelijk spelen de internetgiganten bij die beeldvorming een dubbelrol. Een van de redenen die genoemd wordt voor de opvallende afname van vrouwelijke informatici sinds de jaren tachtig is de opkomst van de pc en de bijbehorende advertenties gericht op geeks en nerds. Het is deze cultuur, niet de natuur, die vrouwen afschrikt. De technologiebedrijven moeten zeker hun eigen werkomgeving veranderen. Maar ze kunnen ook actief de beeldvorming verbeteren, juist in deze tijd waarin het internet de alles doordringende digitale atmosfeer vormt waarin kinderen opgroeien. Move over Steve Jobs met je Geniusbar.
Professor Robbert Dijkgraaf is directeur van het Institute for Advanced Study in Princeton
https://www.nrc.nl/nieuws/2017/09/22/weg-met-het-genie-13129426-a1574455